In

Ster- driehoekschakelaar

De NEN 1010 adviseert, voor elke elektromotor vanaf 2,2 kW en verplicht vanaf 3,0 kW, maatregelen ter vermindering van de aanloopstroom. Hiervoor werd vroeger altijd een ster- driehoekschakeling (daarvoor zelfs aanloopweerstanden) gebruikt; tegenwoordig worden steeds vaker softstarters of frequentieomvormers gebruikt. Op het typeplaatje van de motor staat voor welke spanningen deze geschikt is en hoe de motor aangesloten moet worden. Als op het typeplaatje is aangegeven 400/690 V kan de motor in ster aangesloten op 690 Volt draaien en in driehoek op 400 Volt. Deze motor kan op 400 Volt gestart worden in ster, waarna er doorgeschakeld wordt naar 400 Volt driehoek. (Vergeet de timer niet!) Bij een motor geschikt voor 230/400 V kan dit niet. Deze kan alleen in ster op 400 Volt draaien (uitgaande van het grootste deel van het Europese net).
Als een motor door een ster- driehoekschakelaar wordt gestart, loopt door de thermische beveiliging (lees thermisch relais) meestal de zogenaamde deelstroom. Deze deelstroom
is 0,57 x de nominale stroom. De thermische beveiliging moet hier dus ook worden ingesteld op 0,57 x de maximale stroom van het typeplaatje (de meeste thermische relais zijn voorzien van een dubbele instelschaal). Is de thermische beveiliging in de voeding geplaatst, dus vóór de ster- driehoekschakelaar, dan moet deze uiteraard ingesteld staan op de waarde die vermeld staat op het typeplaatje van de motor.


17.9-sterschakeling.                                                 17.10-driehoekschakeling.

Softstarter

De (zware) motoren kunnen ook met een softstarter gestart worden.

Een softstarter is een elektronisch apparaat dat de spanning en/of de stroom geleidelijk opvoert tot aan de volledige beschikbare spanning/stroom. Als deze waarden bereikt zijn, blijft de softstarter deze doorgeven totdat er weer een signaal volgt, waarbij de softstarter de spanning en/of stroom weer geleidelijk laat afnemen (softstop).

Softstarters kunnen ook gebruikt worden om waterslag te verminderen. De softstarter moet dan ook een softstop mogelijkheid hebben. De optoer- en aftoertijd kunnen vaak onafhankelijk van elkaar ingesteld worden. Hoe langzamer een pomp op- en aftoert, des te minder kans op waterslag.

 

Bij softstarters bestaat de kans dat er spanning op de motorklemmen aanwezig is, ook als de motor niet draait. Dus voordat aan deze motor gewerkt kan worden, moet de voeding van de softstarter afgeschakeld en vergrendeld worden.

Start typing and press Enter to search